Als kind was ik nogal gevoelig. Ik bad voor mensen met verdriet of een ziekte of handicap. Ik vond het moeilijk dat ik gezond en sterk was, maar andere niet. In mijn tienerjaren bleef ik op een zorgelijke wijze bij anderen betrokken: ik gunde het mezelf niet gelukkig te zijn als een ander dat niet was.
Als een wereldvreemd en angstig jong mens vertrok ik vanuit Den Helder naar het grote Amsterdam om psychologie te studeren. Ik dacht misschien ooit assistent van een echte psycholoog te kunnen worden, maar ik overtrof mijn eigen klein makende gedachten. Ik studeerde af in de klinische psychologie en trok uiteindelijk de stoute schoenen aan om les te gaan geven. Ik herinner me nog dat ik na de eerste les huilend in het toilet stond, omdat ik dacht dat ik het niet kon.
Er bleef nog iets anders knagen. Ik wilde mensen niet alleen psychologisch helpen, maar ook geestelijk. Met pijn in mijn buik en veel onzekerheid begon ik daarom aan een studie theologie. Met mijn ziel onder mijn arm doorliep ik deze opleiding, maar studeerde wel netjes af en werd predikant.
Vallen en weer opstaan - het hoort schijnbaar bij het leven. Ik heb het gevoel dat ik juist daardoor steeds dichter bij mezelf ben gekomen. Ik leef nu een best wel burgerlijk leven met mijn man en twee bonusdochters. Door alles heen voel ik me een soort van gedragen. De onzekerheid heb ik aan de wilgen gehangen, ook al valt die geregeld nog naar beneden. Ik heb zorg om mensen, maar ik heb het besef gekregen dat ik levend met die zorg gelukkig mag zijn. Ik bid, ik werk, ik doe, ik ga, koste wat kost. En dat voelt goed.